Henk Ploeger (l) en Jack de Zwart tijdens de boekpresentatie van ‘Lariks, Spar en Grove Den’, in juni 2018.

Een jaar geleden verscheen mijn boek ‘Lariks, Spar en Grove Den: naaldbomen met een geneeskrachtige werking’. Lezers gaven aan dat het onderwerp zeer diepgaand is uitgewerkt en ook heel breed is aangepakt. Vanaf de biochemie ‘dat gedeelte ga ik later uitgebreid bestuderen’ tot aan de meditaties ‘wat een fijne manier om met olie te werken!’.  Ik hoopte dat de inhoud van het boek lezers zou inspireren om verschillende naaldboomoliën voor hun persoonlijke gezondheid te gebruiken. En dat is gelukt!

Heel bijzonder is het verhaal van Jack de Zwart dat hij deelde tijdens de boekpresentatie in juni. Wat voelen Henk en ik ons dankbaar dat Jack zijn persoonlijk relaas op deze manier wil doorgeven! Dank je wel, Jack.

 

Terpentijnkuur: verhaal uit de familiekroniek van Jack de Zwart / door Jack de Zwart

DECEMBER 1946

Ik was thuis gekomen met een vreselijk rapport. Er waren stevige onvoldoendes voor algebra en meetkunde, ook Duits was slecht maar het allerergste was dat op de onheilsboodschap ook de rapportcijfers van mijn 23 klasgenoten stonden. Er was geen ontkomen aan! Onverbiddelijk wees moeder op de kolommen met  de cijfers van de hele klas en hoewel ik wees op mijn fraaie cijfers voor Nederlands en Engels was het duidelijk: ik had er met de pet naar gegooid. Een beproefde verdediging als: ‘we hebben allemaal bij die leraar slechte cijfers’ werkte dus helemaal niet. Moeder was woedend maar ze kon geen passende dreigementen tot uitvoering brengen. Buiten spelen? Halverwege de maand was het al 10 ℃ onder nul. Bij een vriendje huiswerk maken? Geen sprake van. Dus ik bleef naar school gaan, maar halverwege de maand voelde ik me niet lekker. Ha, ik ben ziek, dacht ik. Ik kreeg keelpijn, hoestte, kreeg ik soms griep? Moeder bleef in de weer met de koortsthermometer, die onwaarschijnlijk hoge pieken en diepe dalen bleef aanwijzen. De dokter werd geroepen, kwam en vond dat ik vooral in bed moest blijven en veel water drinken. Maar de keelpijn bleef, net als de koorts.

Op Nieuwjaarsdag hield moeder het niet meer uit en ’s middags kwam weer een dokter die mij liet opnemen. Ze ging met de ambulance mee naar het Ziekenhuis van de Heilige Johannes de Deo in het Westeinde en keerde huilend weer naar huis, naar haar kostgangers die vreemden voor ons bleven. Waar had ze, bijna 54 jaar, al die jaren van verdriet en ellende aan te wijten? Toen mijn vader verongelukte in januari 1946 bleef ze met mij achter. En ik werd zomaar dood- en doodziek.

Ik kwam op een jongenszaal van de interne afdeling. Daar kwam ze me, dik ingepakt, dagelijks door weer en wind bezoeken. Altijd had ze een jampotje bij zich met gesuikerde gecondenseerde melk waar ze een ei doorheen had geklutst. ‘Want wat stelt “ziekenhuiseten” nou voor’, zei ze als ze me een paar lepeltjes voerde en over mijn warme voorhoofd streelde. Maar ik kreeg haar goedbedoelde lekkers bijna niet weg.

Ook schoot ze dagelijks Zuster Cecilia aan, een non van een jaar of zestig die een schrikbewind over de mannenafdeling uitoefende. Als de zieken het getingel van haar rozenkrans en haar schuifelende slofjes hoorden verdwenen ze vliegensvlug met hun brandende sigarettenpeuken onder de dekens. Maar hun schijnheilig gesnurk maakte geen enkele indruk. ‘Heren, U moest U allemaal schamen, foei, het lijkt hier wel een klein kroegje’, zei ze en liet het daarbij. Maar moeder was er vast van overtuigd dat juist Cecilia veel meer wist dan alle artsen bij elkaar en soms zag ik ze, na het bezoekuur, nog een poosje samen smoezen. De non verzekerde haar, dat vooral een van de artsen, dokter Masson, zijn uiterste best deed om haar kind te genezen.

 

DRUK OVERLEG

De dagelijkse ronde over de ziekenzalen werd afgesloten met een bespreking in een lokaaltje naast het spoelhok. Terwijl de heren plaatsnamen legde de hoofdzuster de patiëntendossiers op tafel en dokter Visser nam het woord. Een vijftiger, had als arts zijn sporen verdiend in de Zaanstreek en was nu internist. Routineus werden de dossiers doorgenomen. Soms werd een opmerking gemaakt, of nader commentaar gevraagd aan de farmacoloog, dokter Vos. Een jongere arts notuleerde. Een jongen van achttien met een maagzweer, een ventje van tien met leukemie enzovoorts en dan die jongen van veertien… een lelijke infectie maar het bleef eigenlijk een raadsel wat er nu aan de hand was… moeten we nog even aanzien… hamerstukjes. Visser sloot de dossiers, bedankte de heren en zuster Cecilia en maakte aanstalten om weg te gaan. Op dat ogenblik vroeg dokter Masson nog even het woord. ‘Wat wenst U nog, collega?’.

‘Als U mij toestaat zou ik nog graag even terugkomen op het dossier van die jongen. We hebben tot nu toe alles geprobeerd maar zonder succes. Ik blijf het koortsverloop gevaarlijk vinden, tweemaal daags die lage temp van krap 35 piekt met 42 plus. Dat is nu al een paar dagen zo, hij verliest vocht en vermagert, kortom, ik vrees dat het niet goed met hem gaat.’

‘Uit mijn eigen praktijk heb ik ruime ervaring met malaria’, zei het afdelingshoofd. ‘In de Zaanstreek is het endemisch, ach, en meestal loopt het toch nog goed af. Nou, dit joch haalt het wel. We hebben toch sulfa voorgeschreven?’. Zuster Cecilia  rechtte haar rug. ‘We hebben met sulfa geen succes, dokter. Hij moet dagelijks tweemaal zes tabletten slikken, maar al bij de tweede kotst hij alles weer uit’. ‘Blijft U toch maar proberen, zuster, geeft U hem een beker warme melk erbij’. De non fronste haar wenkbrauwen. ‘Ja, dokter’. Masson stak een hand op. ‘Gaat uw gang, collega, maar houdt U het kort?’ zei Visser met nauwelijks beheerst ongeduld. Wat wil die Fransoos nou toch?

‘In de eerste plaats constateer ik, dat hij geen malaria heeft. Dat geeft U immers zelf ook aan. Het is iets anders, naar mijn idee hebben we hier te maken met een septisch ziektebeeld, en zoals U weet bestaat er dan een acuut levensgevaar. Daarom stel ik voor om een terpentijnkuur te proberen.’ ‘Ho, ho, U gebruikt hier wel grote woorden, dat kunt U toch niet menen’, zei het afdelingshoofd kregelig. De secretaris legde zijn pen neer, Cecilia schuifelde, de farmacoloog poetste aandachtig zijn bril. ‘Ja, dat meen ik wel. In Nederland kent U wellicht het verhaal over de genezing van Paul Kruger? [1852-1904, o.a. president van Transvaal].

‘Wilt u ons alstublieft indianenverhalen besparen, collega?’. ‘Met alle respect, mijnheer Visser, mijn eigen vader was arts-chirurg in 1916 en 1917 in de veldhospitalen van de Somme en Verdun. Het was de hel. Dagelijks honderden slachtoffers met afgerukte ledematen – laat ik U de lugubere details besparen – maar in vele gevallen werd terpentijnolie toegepast, met gunstige resultaten.’ Hij zweeg even en wendde zich tot de farmacoloog. ‘Mijnheer Vos, kunt U daar misschien iets zinnigs over zeggen?’

 

TERPENTIJN ALS GENEESMIDDEL

De man schuifelde op zijn stoel en kuchte. ‘Ja, daar zegt U iets. Terpentijn als geneesmiddel kom je bijna nooit meer tegen. Maar het komt ongeveer hier op neer dat bepaalde bestanddelen van de hars van dennen en larix kunnen worden toegepast bij de bestrijding van pathogene bacteriën. We hebben het dan over oleum terebinthinae aethereum, maar dan bent U wel bij Hippocrates! Trouwens ook bij de Franse arts Fochier, ik dacht, maar houdt U mij ten goede, in 1891, die meende dat bij zekere patiënten door een injectie met terpentijn een abces zou ontstaan waar de infectie zich naar toe zou verplaatsen. Daarna kan men het abces opensnijden en pus aftappen. ‘Genoeg’, riep Visser, ‘wij gaan ons in mijn kliniek niet lenen voor dit soort barbaarse methoden! Geen sprake van!’. ‘Ja, de methode was niet populair, het is een pijnlijke ingreep’, zei Vos verzoenend. ‘Maar er zijn ook toepassingen in crèmes, bijvoorbeeld. Of olie’. Hij hief zijn handen van tafel, alsof hij twijfel wilde uitdrukken. Visser liep nu rood aan. ‘Dus dan hebben we nu te maken met ordinaire haarlemmerolie! Die hoort in de kast van de kwakzalver, collega, dit wilt U niet menen! Mag ik U verzoeken?’

Masson beheerste zich. ‘Waarom wordt U zo boos? Ik heb het niet over een smeermiddeltje van drie centen de liter. Maar ik zou graag proberen om een kleine dosis medicinale terpentijn te injecteren in de bloedbaan, op een plaats waar hij nog een beetje spieren heeft – halverwege het dijbeen. Kruger heeft na een ongeluk met een uit elkaar gesprongen geweer zijn eigen beschadigde duim afgesneden en zijn kapotte hand in een lap met terpentijn gewikkeld. Daarna te paard nog drie weken door de wildernis. En leefde nog dertig jaar.’

Hij wachtte even. ‘Maar nu heb ik het hier over een jongen van veertien die al drie weken aan ons is toevertrouwd en waarbij wij nu nog steeds geen spoor van verbetering zien! Dagelijks spreek ik zijn moeder – ze heeft haar man begin vorig jaar verloren en dit kind is het enige dat ze nog heeft. Ze is radeloos, straks sterft ze van verdriet. De beschikbare middelen – sulfa! – werken niet. Ik weet zeker dat dit een laatste kans is en ik vraag U met klem om onze noodgreep te overwegen’.

Even was het stil. Visser legde zijn handen op tafel. Hij knikte. ‘Collega, neemt U mijn uitval van daareven niet kwalijk. Gaat uw gang. Ik zal –  in geval van onaangename complicaties wèl achter U staan.’ De heren drukten elkaar de hand. Einde van de vergadering en Masson en Zuster Cecilia begonnen samen te overleggen. De volgende dag kreeg ik in beide dijbenen een injectie. Au! De dagen erna begonnen op die plaatsen zwellingen te ontstaan en na een dag of vier was het zover. Er werd een scherm rond mijn bed gezet, zuster Cecilia legde met een scherpe blik de andere patiënten het zwijgen op. Ik werd een beetje rechtop gezet en ze drukten een zwart bakje tegen mijn opgezwollen dijbeen. Dokter Masson maakte een sneetje van een centimeter of vijf, zes waaruit direct een straal etter en bloed naar buiten spoot. Bijna driekwart liter werd er afgetapt. Het wondje werd provisorisch verbonden want misschien zou er nog iets komen. Bijna direct bleek dat de koortsen een normaal verloop kregen en twee dagen later werd mijn rechterbeen ‘afgetapt’. Alsnog een halve liter viezigheid kwam eruit. Binnen een week was ik genezen! Aansterken, dus. En nadat de lange winter voorbij was, pas half maart, mocht ik weer naar huis in de Harderwijkstraat.

Nog jarenlang heb ik twee kleine littekens gehad op mijn dijbenen. Soms werd er, op het strand of in een zwembad , gevraagd hoe ik daar aan gekomen was. ‘Nou, lang geleden hebben ze allerlei viezigheid uit mijn lijf gehaald’, zei ik dan. Als ik over terpentijn – daar maak je verfkwasten mee  schoon – begon werd ik niet geloofd. Wat een fantast!

Je kan het boek ‘Lariks, Spar en Grove Den: naaldbomen met een geneeskrachtige werking’ bestellen via het formulier of een mail aan indekoperenketel@gmail.com